De aftrap voor de tweede etappe van de 23e Mini Transat EuroChef vindt aanstaande vrijdag om 14:00 UTC plaats. De 87 zeilers die nog aan het evenement deelnemen, zullen vanuit Santa Cruz de La Palma koers zetten naar Saint-François, dat zo’n 2700 mijl verderop aan de andere kant van de Atlantische Oceaan ligt.
Hoewel de koploper er tijdens de vorige editie in 2019 tussen de 12 en 13 dagen over deed om de oversteek van de Canarische Eilanden naar West-Indië te voltooien, ziet het ernaar uit dat er dit jaar niet zo snel gezeild kan worden. De reden hiervoor is dat de passaatwind momenteel varieert van zeer zwak tot windstil.
Atypische passaatwind
De solo-zeilers zullen dus gedwongen zijn een heel eind naar het zuiden af te zakken in een poging om meer druk te pakken te krijgen. Bijgevolg zal de wedstrijd dus langer duren. Zo zullen de leiders in de prototype- en productiecategorieën tussen de 14 en 16 dagen nodig hebben om die langere afstand af te leggen. Dit impliceert natuurlijk enkele kleine aanpassingen, met name wat betreft de hoeveelheden water en voedsel die aan boord moeten worden gebracht.
Deze 23e editie van de Mini Transat heeft al heel wat verrassingen in petto gehad. Na de uitbarsting van de vulkaan Cumbre Vieja, de aanvallen van de orka’s en het onwaarschijnlijke scenario dat de eerste etappe extra spannend maakte, is het nu de passaatwind die zich niet gedraagt zoals zou moeten. De legendarische regelmatige bries die in de intertropische gebieden waait, laat het een beetje afweten. De reden? Een zone van hoge druk bevindt zich ver naar het zuiden en lagedruksystemen rollen rond tussen de Azoren en de Canarische Eilanden. Als gevolg daarvan is de beroemde noordoostelijke bries, die normaal gesproken zo constant is in dit deel van de Atlantische Oceaan, vrijwel onbestaande rond de Spaanse archipel. Verder naar het Zuiden is hij zeer zwak. Het gevolg voor de solo-zeilers is dat ze bij de start te maken krijgen met zeer lichte wind en vooral dat ze vrij laag in de breedtegraad moeten afzakken. Volgens de laatste planning zullen de Mini zeilers tussen de 15 en 20 dagen op zee doorbrengen. Die hebben dus geen andere keuze dan een paar kleine aanpassingen door te voeren. Dat is niet zo eenvoudig. De zeilers moeten proberen om de hoeveelheid water en voedsel dat ze aan boord moeten hebben zo precies mogelijk trachten in te schatten.
“Dat is niet gemakkelijk, want je moet zo licht mogelijk zijn om je aan de hoge druk te ontworstelen maar ook anticiperen op het feit dat het lang kan gaan duren. Je moet er echt over nadenken, vooral omdat je er ook rekening mee moet houden hoe het afloopt als het tegenzit of nog langer duurt dan verwacht”, legt Victor Turpin (850 – Pays d’Iroise) uit.
Verschillende filosofieën
Toch lijkt iedereen een andere “tactiek” te hebben, zoals Tanguy Aulanier (896 – La Chaîne de l’Espoir) uitlegt: “Filosofieën zijn er genoeg. Op persoonlijk vlak ben ik altijd een beetje gespannen over het feit dat ik zonder zit. Ik heb Yves Le Blévec (winnaar van de Mini Transat 2007 en schipper van de Actual Ultim, n.v.d.r) vaak horen zeggen dat het nutteloos is om zoveel eten aan boord te hebben. We kunnen stellen dat wij in de Mini 6.50 er net zo over denken. Bovendien, voor mij, als ik op het water ben en me verveel tijdens een periode van rust, heb ik de neiging om veel te willen eten”, zegt de zeiler, die daarom van plan is om voor tussen de 20 en 22 dagen voedsel mee te nemen. Dat heeft natuurlijk invloed op hoe hij de dingen op zijn boot organiseert.
“Hoe meer water en voedsel er is, hoe groter het gewicht aan boord van de boot. De stuwage in de Mini wordt aangepast en je moet ook nadenken over stapelen. Het kost veel moeite om alle containers en alle tassen te verschuiven elke keer als je gaat gijpen. Daarom beperk ik me tot 90 liter, het toegestane minimum”, zegt Hugo Lauras (512 – YC Crouesty Arzon), die dankzij zijn Pogo 2 en zijn ervaring met dinghyzeilen wel eens zou kunnen uitblinken in het lichte weer van de eerste dagen. “Ik zeg tegen mezelf dat als ik er bij het verlaten van de Canarische archipel in slaag om het goed te doen, ik kan meedraaien”, verklaart de jonge schipper die van zijn kant van plan is om 20 tot 25 dagen te doen over de tweede etappe. “Wat me uiteindelijk het meest beangstigt is de eentonigheid, de dagen die zich steeds herhalen”, lacht Hugo.
“Het zal belangrijk zijn om er rekening mee te houden dat het begin van de tweede etappe lang zal duren en de kunst is om niet bij voorbaat gefrustreerd te raken. Op persoonlijk vlak weet ik dat we voor 16 tot 18 dagen racen staan. Ik ben nogal blij met het vooruitzicht dat ik me kan vervelen. Op het land zijn we constant in de weer. Ik vind het een luxe om helemaal alleen op zee te kunnen zijn op onze kleine bootjes en het feit dat het langer kan duren dan oorspronkelijk gepland, komt me heel goed uit”, besluit Pierre Legendre (994 – AKKA).